Wat gebeurde er precies?
In de Troonrede van 2013 riep de nieuwe Koning Willem-Alexander (kabinet-Rutte II) op tot een participatiesamenleving waarin mensen verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun eigen leven en omgeving. Dat deed flink wat stof opwaaien. Gooide de overheid - omdat het geld op was - de problemen gewoon terug over de schutting naar de burgers? De meeste Nederlanders willen best een boodschap doen voor de zieke oude buurman, maar niet zijn billen wassen. ‘Participatiesamenleving' werd hét woord van het jaar 2013. Maar het was geen nieuw streven: al in 1974 sprak het SCP over het ideaal van een participatiesamenleving. En in de jaren erna volgden diverse politieke pogingen om burgers meer verantwoordelijkheid te laten nemen.
Rond 2012 lijkt de tijd rijp. Dan spreekt het kabinet in het Regeerakkoord nadrukkelijk uit ruimte te willen maken voor maatschappelijk initiatief. En rond die tijd verscheen een reeks rapporten van landelijke adviesorganen met steeds vergelijkbare boodschappen. De titels van die rapporten spraken boekdelen: "Vertrouwen in Burgers" (WRR, 2012), "Loslaten in Vertrouwen" ROB, 2012), "Een beroep op de burger" (SCP, 2012) en "Terugtreden is vooruitzien" (RMO). En eind 2012 vroeg de Tweede Kamer per motie óf en zo ja hoe de regering zeggenschap wilde gaan overdragen aan burgers.
Het kabinet reageerde daarop in 2013 met de nota “De Doe-democratie: Kabinetsnota ter stimulering van een vitale samenleving”. Het kabinet wilde “ruimte en vertrouwen bieden aan maatschappelijk initiatieven en actief bijdragen aan de transitie naar meer doe-democratie (een vorm van meebeslissen van burgers door zelf maatschappelijke vraagstukken op te pakken). (...) Het is een zoektocht naar nieuwe verhoudingen en werkwijzen, waarin we aan de slag gaan zonder vooraf al alle antwoorden te kennen: het is al doende leren.”
Om “de burgerkrachten te ondersteunen en bureaucratische tegenkrachten te onderdrukken” presenteerde het kabinet een scala van praktijkinterventies, gericht op de gemeenschap, de markt en de overheid. Inclusief een versnellingsagenda “om burgers in positie te brengen en het aansluitingsvermogen van overheden te vergroten.”
Kernboodschap was dat overheden actief moesten gaan bijdragen aan de transitie naar meer doe-democratie, door te ‘zorgen dat’ in plaats van te ‘zorgen voor’. Dat werd omschreven als overheidsparticipatie. Bij burgerparticipatie participeren inwoners in een initiatief van de overheid, bij overheidsparticipatie is dat andersom: de overheid participeert in bestaande initiatieven van burgers. Er werd zelfs een overheidsparticipatietrap verzonnen...
En overheidsparticipatie werd hip. De jaren erna (en nog steeds) kwamen in lokale coalitieakkoorden ronkende zinnen als: “Onze gemeenteraad gaat beter aansluiten bij wat er in de samenleving speelt…”, “Dit college maakt ruimte voor mensen met goede ideeën…” of “De gemeentelijke organisatie ondersteunt maatschappelijke initiatieven…” Het omzetten van deze mooie woorden in praktijk blijkt echter lastig en weerbarstig. De RMO (Terugtreden is vooruitzien, 2013) spreekt in dit verband over drie oerkrachten die tegenwerken:
- dat burgers voortdurend geneigd zijn om meer beroep te doen op overheidsvoorzieningen.
- het politieke ongemak dat ontstaat doordat maatschappelijke initiatieven gerechtigd zijn tot in- en uitsluiten.
- de voorkeur voor centrale ordening boven een spontane ordening op basis van een variëteit aan actoren en initiatieven.
Het is voor veel overheden al best ingewikkeld om bewoners goed te laten participeren in een overheidsinitiatief. Daarover gaat deze canon. Het als overheid participeren in initiatieven van burgers (b)lijkt in de praktijk vaak nog veel ingewikkelder. Deze ‘overheidsparticipatie’ is voor overheden vaak nog een stapje te ver. Maar de rapporten van de adviesorganen, de troonrede en de kabinetsnota hebben hier wel degelijk een impuls aan gegeven.